Een bordeel is niet de betrouwbaarste plek op aarde, al heb ik dat alleen van horen zeggen. Het zou een valkuil zijn, waar dromen illusies blijken en waar de extase gekortwiekt wordt door de commercie. Tongkat, het verhalenbordeel van Verhelst, gaat inderdaad over illusies en kortwieken, en als lezer of bezoeker val je in een donkere put zonder bodem. Na acht hoofdstukken en een epiloog heb je dankzij de zeven ikvertellers eindeloos veel verhalen gehoord over de onophoudelijke metamorfose. Tegen de achtergrond van een revolutie die geen gruwel uit de weg gaat, zie je hoe idealen omslaan in terreur, dromen in angsten. Liefde verkeert in geweld, opstijgen wordt neerstorten, opstand onderdrukking. Op een abstract niveau zou je kunnen zeggen dat alle verhalen laten zien hoezeer de extase door de maatschappij gerecupereerd wordt, wat van die maatschappij geen tamme orde maakt maar integendeel een chaotische strijd. De roes en het verlangen naar het sublieme vormen niet zozeer een bedreiging voor die strijd als wel een ideale voedingsbodem.
Zo'n abstracte voorstelling past echter niet bij de stijl van Tongkat, die, zoals steeds bij Verhelst, erg lijfelijk is en vol zintuiglijke beeldspraak zit. Wie het eerdere werk een beetje kent, zal alle vertrouwde beelden herkennen: de schaar en het mes (en daarmee verbonden de castratie en de onthoofding), de stier en de matador (die via allerhande woordspelletjes verbonden wordt met de liefde van 'amor', de tijd van 'ora' en de dood van 'à mort'), het mes en het harnas, de spiegel en de scherf. Het zijn er te veel om op te noemen en zo'n opsomming geeft helaas geen idee van de bijna ziekelijke contaminatie: het ene beeld wordt onvermijdelijk besmet door het andere en op het einde verwijst alles naar alles. De aardbei is daar een goed voorbeeld van: ze staat voor het hart, maar ook voor de traan, de kus, de tong, de granaat en nog zoveel meer.
De verhalen vormen de bruggetjes tussen al die beelden, ze vertellen hoe een aardbei een granaat kan worden, een hand een mes, een bloem een knal. In die zin zijn het beeldverhalen over gedaanteveranderingen, en daardoor lijken ze op mythes en sprookjes. Met die genres delen ze trouwens ook de voorkeur voor het direct aansprekende en het extreme, zowel in de gruwel als in de tederheid. Er wordt veel gemoord en verkracht in deze roman, en dat wordt in een laconieke, niets verhullende stijl beschreven. Maar evengoed wordt er hier veel gekust, te veel naar mijn zin, zeker als dat beschreven wordt in een geëxalteerde stijl die vlak naast de kitsch ligt. Maar ik moet mijn gêne relativeren, want ze wordt door de tekst bewust uitgelokt én bespot. Verhelst zinspeelt op de reactie van de lezer als hij Juan, een van de vertellers, laat zeggen: "Toen voelde ik het bij mezelf opkomen, dat gevoel van schaamte bij het aanschouwen van zo veel ongeremd gevoel."
Bovendien zijn de langgerekte beschrijvingen van de al even langgerekte kussen wel degelijk functioneel. De kus van de titelfiguur, een meisje dat een massamoord overleeft, maakt de metamorfose mogelijk die de fundamentele logica van de roman vormt. "Wie ooit door een tongkat werd gekust, wordt er zelf een," zegt de vondeling die het laatste hoofdstuk vertelt. De liefde zorgt voor de extase die het ik omzet in de ander. Vandaar dat de extatische beschrijvingen best gepast zijn. En, voor wie veel van aardbeien houdt, misschien ook best verteerbaar: "Het was geen kus, het was een bloedrode vrucht die tussen hun lippen begon te zwellen. Geaderde kussen die op de grond druppelden en daar begonnen te leven. Vrucht na vrucht. En ze bleven op elkaar in zoenen, zij met gestrekte hals, hij met gesloten ogen. De kussen als aardbeien, als kloppende hartjes om hen heen."
Het ongeremde gevoel is slechts één pijler van de eindeloze metamorfose. De tweede is het ongefilterde geweld. De beul vereenzelvigt zich met zijn slachtoffer, en omgekeerd. Ook zij treden buiten zichzelf en worden een ander. Dat neemt in deze verhalen merkwaardige proporties aan. Zo wordt herhaaldelijk beschreven hoe een belager zijn hand door de keel van zijn slachtoffer steekt en dat slachtoffer dan uit zijn vel trekt. De moord is even intiem en extatisch als de kus. Een ander voorbeeld van de machthebber die zich identificeert met zijn vijand, wordt geleverd door de koning, die tijdens de revolutie oplost in tientallen dubbelgangers en die in een van die gedaanten zijn eigen kasteel bestormt.
Als extatische bronnen van metamorfose, zijn liefde en geweld spiegels van elkaar. Uiteindelijk blijft niets in deze verhalen strikt gescheiden. Wat eerst een tegenstelling lijkt, blijkt achteraf een spiegelbeeld. Dat geldt zeker voor de twee ruimten die centraal staan in het verhaal. Enerzijds is er de bovenwereld, de ruimte van de koning. Hier heersen het licht en de kou. Anderzijds is er de onderwereld, de ruimte van de revolutionairen, waar de duisternis en het vuur heersen. Het heilige vuur van de passie, de strijd, de idealen. Als dat vuur het paleis verteert, begint de bovenwereld te dooien en lossen alle tegenstellingen op in een stortvloed en een modderbrij. De bevrijders installeren een nieuwe terreur, de zoveelste reïncarnatie van de Franse Revolutie eet haar eigen kinderen op.
Kinderen zijn belangrijke figuren in deze alles behalve kinderlijke verhalen. Ze hebben iets behouden van de onschuld, maar ze zijn tegelijkertijd ongeremd wreed. De meeste ikvertellers zijn jong, bijna kinderlijk, en net daarom kunnen ze door de revolutionaire beweging gebruikt worden. Hun enthousiasme en naïviteit maken van hen een dodelijk wapen. Ze zijn bereid als wandelende bommen te functioneren, of als kankercellen. De wereld wordt, zoals gewoonlijk bij Verhelst, beschreven als een lichaam, dus hoeft het niet te verwonderen dat de krachten die die wereld willen ondermijnen beschreven worden als een virus of een kanker.
Die kanker neemt de vorm aan van een vijfpuntige ster, het pentagram dat Verhelst eerder al als de basis van zijn teksten aanwees. Hier gaat het om astrocytomen: "De punten van de ster breken af en vermenigvuldigen zich, ster na ster, tot een web van sterren in het hoofd gesponnen is. Tot het hoofd zelf te klein geworden is." Dat is exact wat in Tongkat gebeurt: de ster zaait zich over de hele tekst, ze krijgt voortdurend nieuwe connotaties en wordt een woekerend gezwel van oncontroleerbare betekenissen. De vijf punten in stervorm duiken onder meer op in de afdruk van een vampierenbeet, de vijf mesvingers van de titaan (de vader van Prometheus die het dorp van de tongkat uitmoordt), het dode lichaam van de koning ("Armen en benen gespreid, zijn hoofd in een onmogelijke knik. Een ster van dood vlees"), het logo van de revolutionairen, en "à mort", de "vijf letters in de vorm van een ster."
Zo woekeren de talloze symbolen in deze roman, tot je als lezer inderdaad een web van sterren in je hoofd gesponnen ziet. Je moet blijkbaar dezelfde extase voelen als de personages, vandaar dat de verteller zijn lezer voortdurend beveelt om zelf het verhaal mee te verzinnen. Talloos zijn constructies als: "Denk aan vrieskou. Denk nu aan warmte." En tegelijkertijd spreekt uit alle vertelsels een minachting voor de logica die de lezer van een verhaal zou kunnen verwachten. Verhelst doet geen enkele moeite om de transformaties geloofwaardig te maken. Katten hebben negen levens, dus katachtige jongens ook. Een dode kan best weer tot leven gewekt worden. Een jongen kan een meisje worden. Alles kan. En wie dat niet gelooft, kan de boom in. Of de grond op. "De grond gist van de lichamen. Gelooft u mij niet? Ga nu de tuin in. Leg een oor op het gras. Hoort u ons?"
De lezer die zich afvraagt hoe dat allemaal mogelijk is, krijgt onveranderlijk als antwoord: "Het is mogelijk." Logische antwoorden horen niet thuis in deze wereld van de droom die met een kleine letteromzetting een moord wordt. Alles hangt aan elkaar zoals dat gaat met beelden in een droom. De logica van dit verhaal is even onontkoombaar als onwaarschijnlijk. Wie meer wil, moet het zelf maar uitzoeken: "Welk lichaam ik nu heb? Kies maar." En toch zorgt de woekering van beelden voor een coherentie die deze roman redt van het volstrekt gratuite 'alles moet kunnen'. Het is een woekering met een dwingende en bijna moordende systematiek, het systeem van een virus dat zichzelf voortdurend transformeert.
Zoals alles in deze roman zijn tegendeel oproept, zo zit je ook als lezer met tegenstrijdige oordelen. Ik heb bewondering voor het veelzijdige vertelstandpunt, de vaak schitterende beelden, de laconieke verteltoon, de eindeloos rijke inhoud (waarvan ik hier slechts een heel miniem fragmentje heb getoond) en de scherpe maar nooit uitgesproken socio- en psychoanalyse. Vraagtekens plaats ik bij de nogal makkelijke transformaties en bij de exaltatie die de lezer niet altijd exalteert. Bij een boek dat veeleer een vraag dan een antwoord wil zijn, veeleer een uitdaging dan een aangenaam tijdverdrijf, zijn zulke vraagtekens echter onvermijdelijk. Minder dan intrigerend is deze roman nooit. Het is een boek dat je nauwelijks toelaat een duidelijk oordeel te vormen omdat het steeds het omgekeerde aandraagt van wat je gedacht of besloten had. Dat maakt van Tongkat een van de interessantste Vlaamse romans van de laatste jaren en een van die boeken die de onmogelijke opdracht van de recensent tonen. Je moet het gelezen hebben, al bestaat hierbij het gevaar dat je je daarmee een ongeneeslijk virus op de hals haalt, een manie die je dwingt het werk van Verhelst niet alleen te lezen, maar zelf mee te verzinnen. Dat risico bevestigt het laatste motto van de roman, "want met het gevaar komt de mogelijkheid tot scheppen nabij."
Verberg tekst